Eén moment voor altijd

Het heeft gevroren vannacht, een graad of vijf. Het is acht uur maar in huis en buiten is het nog aardedonker. Met de warme handdoek droogt hij zich af en schiet in zijn overhemd en pak. Hij is wéér aan de late kant, hoe kan dat nou? Waarom lukt het hem zo slecht om op te schieten ‘s morgens? Brood smeren en ontbijten in de auto dus: alweer. Terwijl hij zijn eigen coffee-to-go maakt zoekt hij een broodtrommel. De enige beschikbare is de Spongebob-trommel van zijn zoontje. Dat wordt weer een boze tienjarige straks, maar er is nu geen tijd om een andere trommel te zoeken.
De autoruiten zijn bevroren. Hij gooit zijn coffee-to-go-thermobeker en de broodtrommel op de passagiersstoel en begint te krabben. Het kost hem al snel tien minuten om de ruiten vrij van ijs en ontwasemd te krijgen. Als hij nog op tijd bij de klant wil zijn moet hij de binnenweg langs het kanaal nemen. Daar is nauwelijks verkeer op dit tijdstip. Het kan glad zijn door de vorst maar het zal wel loslopen. Er wordt in Nederland nogal snel gewaarschuwd, code oranje of rood voor een beetje mist of storm. Een beetje gladheid. Om kwart over acht draait hij de weg langs het kanaal op. Een vrachtwagen rijdt in de verte voor hem. Verder is het inderdaad heel rustig hier.
Het heeft gevroren vannacht, een graad of vijf. Toen hij om zes uur de truckersplaats langs de A28 afreed was de weg nog maagdelijk leeg. Alleen hier en daar een strooiwagen. Dat was lekker ontspannen rijden. Hier op de provinciale weg is het minder prettig: het wegdek glinstert en in de bocht doet de wagen toch niet helemaal wat hij verwacht van zijn stuurbeweging. Rustig aan doen maar. Het is nog donker overal. In de verte nadert een eenzame brommer. Het stoplicht bij de afslag naar het kanaal werkt nog niet. Hij kan zo doorrijden, de smalle weg langs het water op.
Het heeft gevroren vannacht, een graad of vijf. Ze overweegt even met de fiets te gaan, maar besluit toch de bus te nemen. Het zou glad kunnen zijn langs het kanaal en het is nog donker. De bus is op tijd, de klamme warmte slaat haar tegemoet bij het instappen. Ze gaat voor in de bus zitten en kijkt hoe de donkere kanaalweg zich voor hen uitstrekt. Er is nauwelijks verkeer. Pas na een paar minuten komt hen een vrachtwagen tegemoet. De buschauffeur anticipeert op de beperkte passeermogelijkheid door het gas los te laten. De vrachtwagen mindert ook vaart.
De spongebobtrommel is van de stoel gegleden en ligt net buiten handbereik op de grond. Hij baalt, hij wil echt een boterham voordat hij straks uren vast zit bij de klant. De vrachtwagen voor hem rijdt gestaag door. Spongebob ligt nét te ver maar als hij zich een beetje bukt en zijn arm maximaal strekt kan hij er bij. Hebbes. Weer omhoog, ogen op de weg.. en opeens vlak op de vrachtwagen! Hij rukt het stuur opzij, weg van de achterkant van die vrachtwagen. De auto schiet naar links, richting kanaal. Weer een ruk aan het stuur, naar rechts, weg van het water! De autobanden hebben te weinig grip op de aangevroren weg. De auto schiet door en ramt zich frontaal onder de vrachtwagen. Hij boort zich in de zijkant, krult in elkaar en wordt met een boog terug de weg op geslingerd. Na de knal en het geluid van rondvliegend metaal en verkreukelende onderdelen is het plotseling doodstil.
De buschauffeur schreeuwt, een schokgolf stormt door de mensen voorin de bus. Een moment van verlamming in iedereen die het ziet gebeuren: een auto tolt over de weg en rijdt frontaal onder een vrachtwagen. Slingert dan terug de weg op en komt tot stilstand.
De deur van de vrachtwagen gaat open, de chauffeur stapt uit. Hij rent naar de auto, aarzelt dan, deinst terug. Hij komt naar de bus, roept om hulp. Ondanks haar angst springt ze de bus uit, naar de auto. Of wat een auto was. De voorkant zit helemaal in elkaar of is weggeslagen. Ze komt dichterbij, behoedzamer nu. De vrachtwagenchauffeur roept: “ik deed niks, ik kan er niks aan doen, ik kan er niks aan doen. Doe wat, alstjeblieft doe wat!”
Het portier aan de bestuurderskant staat open en is eigenlijk nauwelijks nog herkenbaar als portier. Ze buigt zich de auto in. De man kijkt voor zich uit. Twee open ogen. Hij zit rechtop, het stuur dringt in zijn buik en duwt hem in de rugleuning. De onderbenen liggen los van de bovenbenen, geplet tussen de verwoeste carrosseriedelen en de motor van de auto. Beide benen zijn bij de knieën afgescheurd : de witte botten steken uit de halve broek. Ze voelt in zijn hals maar ze weet dat ze geen hartslag zal voelen. Het gezicht van de man heeft al het wit/gele dodenmasker. Ze kijkt nog een keer naar zijn open ogen. Er is niets in te zien. Geen angst, geen verbazing, niets. Leegte. Een moment geleden leefde hij nog. Nu is hij doder dan ze ooit een dood mens heeft gezien. Zijn stropdas zit nog netjes, zijn overhemd is pas gestreken. Naast de man ligt een coffee-to-go-beker en een broodtrommel met Spongebob.
Achter zich hoort ze de buschauffeur een ambulance bellen. Iemand stuurt passagiers terug de bus in. De vrachtwagenchauffeur zit in de berm, zonder jas op de bevroren grond, zijn hoofd in zijn handen. Een boer komt aangerend met dekens. Een koplamp rolt alsnog de straat af het kanaal in...