Hoe anderser hoe mooier

Een lastig maar heel belangrijk onderdeel van consulentschap palliatieve zorg is je introductie bij de patiënt. In het ziekenhuis volgt die introductie vaak snel na een slecht nieuws gesprek. Je komt binnen met jezelf en jouw korte uitleg van je achtergrond: palliatief adviesteam. Omdat veel mensen ‘palliatief zijn’ synoniem stellen aan ‘terminaal zijn’ kan mijn introductie schrik oproepen: is het al zo slecht met mij? Of weerstand, als iemand het slechte nieuws wel gehoord heeft maar nog niet toegelaten in hoofd en hart. Wantrouwen of irritatie, als ik als zoveelste zorgverlener de kamer betreed met een zorgende glimlach en ‘goedemorgen, mag ik u storen?’ Zo’n introductie doet er dus toe. Je moet starten met voelsprieten uit, open blik en snel schakelen van toon of vocabulaire als de signalen van de patiënt daarop wijzen. Altijd aftasten, soms een andere route kiezen. En soms stug doorzetten omdat je aanvoelt dat er ergens iets in beweging komt. Of op tijd stoppen, pauzeren.
Bij meneer Holtman laten mijn voelsprieten me in de steek. Mijn introductie verloopt onhandig en ongemakkelijk. Meneer kijkt me aan zonder enige mimiek. Het is of hij me niet ziet. Geen reactie, niets voor mij om intuïtief op te reageren. Ik praat door over wie ik ben en wat ik kom doen.
‘Mag ik een stoel pakken en komen zitten?’ Een knikje. Gelukkig. Maar ik vraag me sterk af of hij het voor mij doet of vindt dat hij niet kan weigeren als patiënt tegenover een zorgverlener.
‘Ik heb van de arts gehoord dat je gisteren heel slecht nieuws hebt gehad’. Weer een knikje. Geen geluid, geen mimiek, geen interactie. ‘Wil je daarover praten? Waar je over nadenkt? Heb je vragen?’ Hij kijkt van me weg. Ik snap niet wat ik zie. Waar blijft mijn intuïtie?
‘Ik wil graag weten wat we kunnen doen voor je om zo goed mogelijke zorg te geven, zoals jij dat nodig hebt en wilt’. Soms helpt het om via concrete fysieke klachten in contact te komen, zeker bij iemand die moeilijk praat.
‘Bijvoorbeeld over lichamelijke klachten. Mag ik je daar wat vragen over stellen?’ Meneer Holtman knikt: ‘goed’. Gelukkig, hij is er, zijn ogen zijn helder nu. Ik stel hem vragen over pijn, eetlust, misselijkheid, slapen. Een heel rijtje. Zijn antwoorden blijven kort en bondig: ‘geen last van, gaat wel, nu niet misselijk, slaap altijd slecht’. Doorvragen helpt niet, zijn antwoord is steeds: ‘ik weet niet wat ik er nog meer over moet zeggen’. Hij lijkt onzeker te zijn. Dat wil ik niet. Ik twijfel. Is dit gesprek nog en nu goed voor hem?
‘Wil je met rust gelaten worden? Niet verder praten? Is allemaal goed hoor. Alleen wat belangrijk is voor jou is belangrijk voor mij’. Langzaam draait hij zich mijn kant op. Hij kijkt me aan.
‘Nee, vraag maar’. Hij lijkt het te menen. Wie heb ik hier toch voor me? Wie is deze man? Ik gooi mijn stuur om.
‘Even heel wat anders. Je bent jonger dan ik. Heb je liever dat ik je bij je voornaam noem?’ Meneer Holtman knikt.
‘Zeg maar Lucas. Zo heet ik’. Ik lach, grappig.
‘Dan noem ik je Lucas. Lucas, ik wil graag wat meer weten over wie je bent, wat je belangrijk vindt. Heb je het naar je zin in je leven? Wat doe je graag, in je vrije tijd of in werk? Dat soort dingen’. Het blijft heel stil. Ik wacht af en onderdruk de drang om de stilte weg te praten. Ik heb geen idee of Lucas nadenkt of geen zin heeft om te antwoorden. Hij kijkt steeds weg. Terwijl het zwijgen duurt en duurt wacht ik af…. Seconde na seconde…Is het nog oke? Billen knijpen, duimen dat het oke is.
‘Ik ben eigenlijk muzikant. En kunstenaar’. Een verlegen lachje trekt om Lucas' mond. In zijn ogen is opeens vanalles te zien. Sprankeling. Mijn eigen hart veert ook op, aangestoken door de verandering die ik zie.
‘Oh man, wat interessant. Muzikant. Eén instrument of meer?’ Weer valt de stilte tussen ons in. Weer even mijn twijfel: wil hij wel of wil hij niet? Wachten.
‘Gitaar. En bas’. De glimlach laat verlegenheid zien.
‘Prachtige instrumenten. Mooi dat je dat kan. Ik houd ook van snaren. En zang Lucas?’
‘Dat ook. Een beetje’. Weer de stilte, weer het wachten en wegkijken. Maar nu weet ik dat het komt. Er is meer maar het kost hem tijd. Ik heb die tijd. Stiltetijd. Wachttijd.
Opeens kijkt Lucas me aan of hij een geheim gaat vertellen.
‘Ik heb wel een idool. Maar je moet eigenlijk geen idool hebben. Want dan vind je jezelf nooit goed genoeg. En dan stop je ermee. Dat is jammer’. Ik houd mijn adem bijna in. Zoveel woorden. Het ontroert me. Lucas kijkt me aan. Alsof hij vraagt om meer vragen.
‘Maar je hebt dus wel een idool. Mag ik weten wie?’ Zijn lach wordt groter.
‘Jimmy Hendrix. Maar eigenlijk niet om zijn muziek’. Lucas brengt de stilte terug, ik houd hem in stand. Er is meer… Wachten.
‘Omdat hij op mijn echte vader lijkt….. die heb ik nooit gekend’. Ik blijf zitten, rustig in de buurt, klaar om te luisteren.
‘Maar ja…’ Dat is het, 'maar ja'. Meer komt er niet. Ik vermoed dat het genoeg is voor vandaag, Lucas doet zijn ogen dicht. Morgen is er weer een dag, kunnen we kijken of we samen verder op pad gaan in zijn nieuwe situatie met zijn verdrietig perspectief.
‘Lucas, zal ik je met rust laten nu?’ Geen reactie. Wachten maar. Of gewoon stil gaan? Wat zal ik doen?
‘Schilderen en tekenen. Doe ik ook graag. Maar daar kun je niet van leven. Dat heb ik geleerd. Geen luchtkastelen maken en dromen…. Je moet ook werken voor je geld’.
‘Schilderen en tekenen. Creatieve geest. Wat schilder je graag?’ Lucas zwijgt en kijkt de andere kant op. Seconden stilte, het is of hij wegzweeft, er niet meer bij is. Ik sta rustig op en zet mijn stoel weg. Misschien komt er vandaag geen antwoord meer.
‘Vrije opdrachten. Ik moet vrij zijn. Altijd vrij zijn. Zo ben ik nou eenmaal. Een beetje anders dan anderen’. Het ontroert me. In al zijn zonderlingheid pakt hij me helemaal in.
‘Dat is mooi man. Hoe anderser hoe mooier’…